Otto hangt onderuit op de bank in de
huiskamer.
Het leven is eigenlijk knap waardeloos, vindt hij.
De hele dag naar school, daarna je thuis zitten te
vervelen terwijl het buiten regent en stormt, en
wanneer je dan eindelijk televisie mag kijken, is er
niks aan.
Aan de andere kant van de bank zit zijn
vader. In
steeds hoger tempo zapt hij langs de kanalen van
de televisie. Dan zucht hij, gooit de afstandsbe-
diening op de bank en vist zijn krant van de grond.
„Wie heeft die krant zo uit elkaar
gegooid?"
vraagt hij. Hij heeft het zelf gedaan, toen het jour-
naal begon.
Otto haalt zijn schouders op en probeert of
de
afstandsbediening ook werkt als hij hem op het
plafond richt. Of als hij hem half in zijn mond
houdt en door zijn wang heen klikt. Stom ding.
Twee kanalen tegelijk indrukken levert ook al
niks op. Van achter naar voren nog maar eens, je
weet nooit. Met de afstandsbediening geeft Otto
iedereen die hij op de kanalen tegenkomt een
knalrood hoofd, maar zelfs dan is er niets aan.
„Waarom ga je niet iets doen, jongen?"
klinkt het
van achter de krant.
„Ik doe al iets," mompelt Otto, maar zo dat
nie-
mand het kan verstaan.
Op de televisie praat een man. Zijn gezicht
is
hardroze. Hij maakt opgewonden gebaren en
hapt met zijn mond, als een goudvis in een kom.
Door de macht van Otto's vinger komt er geen
stom woord uit.
Even richt hij de afstandsbediening op de
krant
waar zijn vader achter zit. Dan gaat hij snel terug
naar de televisie, laat het beeld grijs worden en
knipt naar het volgende kanaal.
„Moet je voor school niet iets leren of zo?"
Zijn
vader laat een klein hoekje krant neer, als een vlag
in de regen, en kijkt eroverheen.
Maar Otto hoort hem niet. Zenuwachtig
morrelt
hij aan de knopjes van de afstandsbediening om
kleur en geluid terug te krijgen. Ondertussen kijkt
hij strak naar de man die op het scherm is versche-
nen. Hij staat op een podium, zijn benen gehuld in
witte wolken die van de vloer opstijgen. Aan zijn
voeten liggen twee geluidsboxen en voor zijn
buik hangt een elektrische gitaar, maar hij staat
erbij alsof hem dat allemaal nauwelijks interes-
seert. Op zijn kin en zijn hoofd groeien dezelfde
korte haartjes en hij zingt, zonder woorden nog,
maar met zo'n blik in zijn ogen dat Otto's vinger
de weg tussen de knopjes is kwijtgeraakt. Je moet
luisteren, zeggen die ogen, omdat het belangrijk
is. Ondertussen lacht hij, alsof hij Otto meteen
ook wil laten weten dat het wel goed zit tussen
hen twee.